Indien het bestuur van een
failliete vennootschap niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht, dan staat op
grond van artikel 2: 248 BW bij faillissement vast dat het bestuur zijn taak
onbehoorlijk heeft vervuld. Dat onbehoorlijke bestuur wordt vermoed een
belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. Indien dat bewijsvermoeden
niet kan worden weerlegd, is de bestuurder voor het boedeltekort aansprakelijk
te houden. Vergelijke ook de eerdere nieuwsbrief over
bestuurdersaansprakelijkheid (http://nieuwsbrief.advocatenkantoor-dka.nl/nieuwsbrief/selectieve-betaling-door-een-vennootschap-bestuurder-aansprakelijk/)
In de uitspraak van de
Rechtbank Rotterdam van 29 januari 2020 (Rechtbank Rotterdam, 29-01-2020 /
C/10/575557 / HA ZA 19-528) wordt een bestuurdersaansprakelijkheidsvordering
van een curator beslecht. De bijzonderheid van die zaak is dat het bestuur nog
heeft getracht om met een na de faillietverklaring opgemaakte boekhouding
aansprakelijkheid af te houden. Het bestuur stelt dat zij daardoor wel aan de
boekhoudplicht heeft voldaan.
De Rechtbank is van dat
standpunt echter niet overtuigd en houdt het bestuur hoofdelijk tot betaling
van het boedeltekort aansprakelijk.
Concreet: de curator geeft
in de processtukken aan dat door hem geen administratie is aangetroffen en het
bestuur van het failliete Chinese restaurant Hupai Horeca die ook niet aan hem
ter beschikking is gesteld.
De bestuurders voeren
tegen die aansprakelijkheidsstelling verweer. Zij verwijzen naar een overzicht,
dat een deel van de boekhouding zou betreffen. Dat overzicht zou zijn gebaseerd
op stukken die in dozen onder de aandacht van de Rechtbank gebracht zou kunnen
worden.
De Rechtbank overweegt
vervolgens dat dit overzicht van na het vallen van het financiële doek dateert.
Dat is te laat en kan niet worden aangemerkt als administratie in de zin van
artikel 2: 10 BW. Uit het overzicht konden ook niet alle rechten en
verplichtingen van de vennootschap worden gekend. Dat kon in dat geval pas na
de faillietverklaring. Daarom is de Rechtbank van mening dat inderdaad de
stelling van de curator dat niet aan de boekhoudplicht is voldaan juist is.
De vermeend andere
oorzaken van het faillissement hebben de bestuurders verder onvoldoende
aannemelijk gemaakt, zodat het vermoeden dat hun onbehoorlijke bestuur, zij
hebben immers niet aan hun boekhoudplicht voldaan, geen belangrijke reden voor
het faillissement was (ook) niet slaagt.
Bovengenoemde uitspraak
leert wel weer het persoonlijke belang van bestuurders bij een deugdelijke
boekhouding.