Op 8 januari 2018 gaf de Rechtbank Midden-Nederland de Volksbank N.V.
een tik op de vingers. De Rechtbank was van mening dat die bank onzorgvuldig
jegens haar klant had gehandeld. Wat was het geval?
De bank heeft het woonhuis van haar klant openbaar te gelde gemaakt. De
bank heeft daarbij het woonhuis op deze veiling zelf gekocht voor
€ 450.000,00. Dit terwijl de executiewaarde volgens een eerder ingevlogen
makelaar € 625.000,00 bedroeg, dus € 175.000,00 meer. Ongeveer drie
maanden later heeft de bank dat woonhuis onderhands verkocht voor
€ 750.000,00, een bedrag van € 300.000,00 meer. Die winst bracht de
bank echter niet in mindering op de hypotheekschuld van haar klant, maar eigende
zichzelf toe.
De bank had, zo gaf zij aan, met haar bod slechts de veiling op gang
willen brengen. Niets meer, maar ook niets minder. Op de veiling deed echter
zich de, in de visie van de bank, zeer uitzonderlijke situatie voor dat niemand
anders bood. Om die reden was het openingsbod van de bank het hoogste en
verwierf zij tegen dat bedrag de woning van haar klant.
De klant stelt de Rechtbank de vraag of de bank de bankrelatie mocht
opzeggen enerzijds, of de bank ter zake de executoriale verkoop iets verweten kon
worden anderzijds. Met name deze laatste vraag is in de praktijk van belang, nu
bij de beantwoording van de eerste vraag de gebruikelijke belangenafweging
plaatsvond.
De Rechtbank is van mening dat de bank ter zake de executoriale verkoop
van het woonhuis een verwijt gemaakt kan worden. Het verwijt zit met name in
het door de bank als executant aan zichzelf als koper gunnen van het woonhuis,
terwijl het bod voor een ander doel was uitgebracht. Dat doel was biedingen op
gang brengen. Juist daarom, en alleen om anderen voor de woning warm te maken,
had de bank laag ingezet, nog niet eens drie kwart van de executiewaarde. In de
visie van deze Rechtbank had gegeven de zorgplicht van de bank, de bank het
woonhuis niet mogen gunnen aan zichzelf voor deze prijs en opnieuw een veiling
moeten uitschrijven of alsnog een volmacht tot onderhandse verkoop aan haar
klant moeten vragen. Een alternatief zou zijn geweest de de verplichting op
zich te nemen, nu zij het woonhuis wel aan zichzelf als koper gunde, om de
meerwaarde bij latere verkoop in mindering op de schuld van haar klant te
brengen.
De Rechtbank was dan ook van mening dat de bank als gevolg van het
schenden van die zorgplicht schadeplichtig was. De Rechtbank begrootte de
schade op het bedrag aan winst op de woning die de bank in haar eigen zak had
gestoken.