Voor
faillietverklaring is (behalve het bestaan van het vorderingsrecht van de het
faillissement aanvragende schuldeiser) vereist dat de schuldenaar verkeert in
toestand te hebben opgehouden te betalen. Vergelijke ook de nieuwsbrief
“Vereisten voor faillietverklaring”. http://nieuwsbrief.advocatenkantoor-dka.nl/nieuwsbrief/vereisten-voor-faillietverklaring/
Volgens vaste rechtspraak is daartoe vereist dat de schuldenaar meer dan
één schuldeiser onbetaald laat.
De Hoge Raad
heeft op 25 mei 2018 een streep door het eerder door het Gerechtshof Den Haag
gewezen arrest, waarbij dat Gerechtshof oordeelde dat een eerder door de
Rechtbank Rotterdam uitgesproken faillissement onterecht was, getrokken. De
Hoge Raad is daarbij van mening dat indien de stellingen van partijen daartoe
aanleiding geven, de rechter in hoger beroep opnieuw moet onderzoek of aan de
vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Bij zijn beslissing daarover
dient hij uit te gaan van de toestand ten tijde van zijn uitspraak en moet hij
dus de op dat moment bestaande omstandigheden in aanmerking nemen.
De
schuldenaar had, voor de behandeling van het door hem aangetekende hoger beroep,
met al zijn schuldeisers, op één na, de zijn faillissement aanvragende
schuldeiser, regelingen getroffen. Hij had namelijk met hen afgesproken een
regeling tegen finale kwijting onder de voorwaarde dat het gerechtshof het
faillissement zou vernietigen. De vorderingen van de schuldeisers met wie geen
regeling is getroffen, los van de vordering van de het faillissement
aanvragende schuldeiser, zouden volledig voldaan, eveneens onder het voorbehoud
dat het gerechtshof het faillissement vernietigt. Het gerechtshof vond deze
afspraak, waarmee gehoopt werd dat de het faillissement aanvragende schuldeiser
eigenlijk buiten spel werd gezet, voldoende.
De Hoge Raad
is het daar niet mee eens.
De Hoge Raad
oordeelt: “Waar de steunvorderingen in
het onderhavige geval pas zouden worden voldaan na de vernietiging van het
faillissement – omdat die voldoening is toegezegd onder de voorwaarde dat die
vernietiging wordt uitgesproken – bestaan de steunvorderingen nog ten tijde van
de beslissing op de faillissementsaanvraag en is derhalve voldaan aan de
pluraliteitsvereiste.” Een formele benadering door de Hoge Raad (dus).
Het bestaan
van meer schulden is, zo vervolgt de Hoge Raad, evenwel slechts een
noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde om te kunnen aannemen dat de
schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, zoals
in artikel 1 lid 1 Faillissementswet vereist is voor het uitspreken van het
faillissement. Het gerechtshof is niet toegekomen aan die vraag of de
schuldenaar is komen te verkeren in de toestand dat hij heeft opgehouden te
betalen. De Hoge Raad vindt dat die vraag alsnog moet worden beantwoord en
verwijst de procedure naar het Gerechtshof Amsterdam om die knoop door te
hakken. Daarbij geeft de Hoge Raad wel een vingerwijzing. De Hoge Raad geeft
uitdrukkelijk te kennen dat in verband met dat onderzoek van belang is dat ondanks
dat de schuldenaar de vordering van de het faillissement aanvragende
schuldeiser niet betwist, deze niet voldoet. In de gegeven omstandigheden,
aldus de Hoge Raad, kan dit erop wijzen dat de schuldenaar in de hier bedoelde
toestand verkeert.
De
schuldenaar is door het oordeel van de Hoge Raad toch weer failliet en moet de
uitspraak van het nieuwe gerechtshof afwachten.