Op 28 juni 2019 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de vraag
of een ondernemer die een renteswap met zijn bank had afgesproken, daar een
streep door kon trekken omdat hij meende onvoldoende geïnformeerd te zijn. Op
de eigen site (www.rechtspraak.nl)
wordt geschreven:
“Kort
samengevat houdt de uitspraak het volgende in. Een ondernemer die van zijn bank
onvoldoende informatie heeft gekregen bij het afsluiten van een renteswap, kan
zich beroepen op vernietiging van die overeenkomst wegens een onjuiste
voorstelling van zaken. Daarvoor is niet nodig dat hij nadeel heeft geleden
door de omstandigheid waarover hij een onjuiste voorstelling van zaken had. De
renteswap moet als gevolg van de vernietiging in beginsel helemaal ongedaan
worden gemaakt. Als hierdoor onevenwichtige resultaten zouden ontstaan, kan de
rechter de gevolgen van de vernietiging echter beperken. Dat is de
essentie van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen van de
rechtbank Amsterdam.
In de zaak
waarin de rechtbank vragen heeft gesteld, is een ondernemer met zijn bank een
renteswap overeengekomen. Dergelijke overeenkomsten zijn in het verleden door
veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf met hun bank gesloten. Zij
waren doorgaans bedoeld om het risico af te dekken van stijging van de
variabele rente die de ondernemingen verschuldigd waren over hun bankleningen.
Door de renteswap betaalde de ondernemer per saldo een vaste rente over zijn
leningen. Na verloop van tijd werden ondernemingen geconfronteerd met aan de
renteswap verbonden risico’s, zoals het risico dat de ondernemer bij
tussentijdse beëindiging van de swap – bijvoorbeeld bij aflossing van een
lening – een aanzienlijk bedrag aan de bank moest betalen.
De ondernemer
in deze zaak heeft onder meer aangevoerd dat de bank hem onvoldoende informatie
heeft gegeven toen hij de renteswap overeenkwam. Hij stelt dat hij de swap niet
zou hebben gesloten als hij goed zou zijn geïnformeerd. Daarom heeft hij een
beroep gedaan op vernietiging van de renteswap wegens dwaling (artikel 6:228
lid 1 BW). Bij vernietiging moeten de gevolgen van de swap ongedaan worden
gemaakt. De ondernemer verlangt daarom onder meer terugbetaling van het
verschil tussen de vaste rente die hij onder de swap heeft betaald, en de
destijds geldende variabele rente (Euribor), die vrijwel steeds veel lager was.
De rechtbank
heeft aan de Hoge Raad als eerste vraag gesteld welke informatie de bank aan
haar niet-deskundige cliënt moest verstrekken om dwaling te voorkomen. De Hoge
Raad geeft als uitgangspunt dat de bank aan haar mededelingsplicht heeft
voldaan indien zij in algemene productinformatie informatie heeft gegeven
waaruit de cliënt die zich daarvoor redelijk inspande tijdig inzicht kon
krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van de renteswap. Dit antwoord
van de Hoge Raad sluit aan bij zijn rechtspraak over informatieverstrekking bij
effectenleaseproducten.
De tweede en
derde vraag gaan erover of de cliënt zich op dwaling kan beroepen als hij door
de dwaling geen nadeel heeft geleden, en wat hiervan dan de consequenties zijn.
Hierop antwoordt de Hoge Raad dat als de cliënt geen nadeel heeft ondervonden
door de onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de renteswapovereenkomst,
dit er niet aan in de weg staat dat hij zich met succes kan beroepen op
dwaling. Hiervoor is volgens de wet voldoende dat de cliënt zonder de dwaling
de overeenkomst niet, althans niet onder de overeengekomen voorwaarden, zou
hebben gesloten. Het is echter niet altijd gerechtvaardigd dat de renteswap
helemaal ongedaan wordt gemaakt. De cliënt moet zoveel mogelijk in de toestand
worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als hij ten tijde van het
aangaan van de renteswap niet had gedwaald. Als er behalve van dwaling ook
sprake is geweest van schending van een bijzondere zorgplicht door de bank,
zoals een waarschuwingsplicht, dient de bank de daardoor veroorzaakte schade te
vergoeden.
De Hoge Raad
antwoordt op de vierde prejudiciële vraag dat een beroep op dwaling van de
cliënt in beginsel niet succesvol zal zijn als het berust op de grond dat de
bank niet heeft gemeld dat een bankmarge onderdeel was van het rentetarief dat
de cliënt onder de renteswapovereenkomst moest betalen, of dat de bank geen
inzicht heeft gegeven in de componenten waaruit het vaste rentetarief is
opgebouwd. Voor de cliënt gaat het immers bij het sluiten van de overeenkomst
doorgaans alleen om de hoogte van het rentetarief en niet om de wijze waarop
dat tarief is samengesteld.”
Kort en goed: indien de ondernemer aantoont dat hij in het verleden op
het verkeerde been heeft gestaan doordat de bank hem onvoldoende heeft
geïnformeerd, kan de ondernemer het standpunt innemen dat hij de renteswap kan
vernietigen met een beroep op het leerstuk van dwaling. Daarvoor is feitelijk
(dus) wel noodzakelijk dat de ondernemer daadwerkelijk kan aantonen onvoldoende
geïnformeerd te zijn.