De Rechtbank
Amsterdam heeft in een op 25 juni 2018 gepubliceerde uitspraak geoordeeld over
de zorgplicht van een garagebedrijf bij terugkerende problemen met een bij haar
in onderhoud en reparatie gegeven auto.
Wat is het
geval?
Een
taxichauffeur koopt in 2008 een Hyundai Santa Fe met een turbodieselmotor.
Vervolgens wordt die auto gebruikt als taxi en worden daarmee veelal korte
ritten in stedelijk gebied gereden.
Kort na de
aanschaf treden er problemen op, bijvoorbeeld rookontwikkeling in de auto. Met
het deskundige garagebedrijf spreekt de man uitdrukkelijk af dat dit bedrijf de
problemen aan de auto zal verhelpen. Na enkele jaren van reparaties, nieuwe
problemen en onderzoek, is op enig moment een noodreparatie noodzakelijk.
Vervolgens wordt uitgebreid technisch onderzoek verricht naar de oorzaken van
het probleem en de eerdere problemen. Het onderzoeksresultaat is vernietigend.
De auto blijkt onbruikbaar te zijn geworden door beschadiging van de turbo. De
korte ritten en het stationair draaien brengen met zich dat het
regeneratieproces, nodig om periodiek het roetfilter te reinigen van
kooldeeltjes, niet goed werkt. Als gevolg daarvan kan een defect ontstaan aan
het turbosysteem. De taxichauffeur vordert vervolgens schadevergoeding van het
reparatiebedrijf omdat er naar zijn mening niet aan de zorgplicht is voldaan.
Los van wat
formele hobbels, zoals bijvoorbeeld een beroep op verjaring, staat de Rechtbank
met name stil bij de zorgplicht in het kader van een reparatieverbintenis. De
Rechtbank oordeelt dat die verplichting inhoudt om te zoeken naar verdere
oorzaken als na het verrichten van diverse reparaties de klachten niet zijn
hersteld. Daarbij speelt een rol dat het reparatiebedrijf bekend was met het
gebruik als taxi en bijzonder technisch deskundig was ten aanzien van dit type
auto. Er was sprake van terugkerende klachten, zodat aldus de Rechtbank dit
terugkeerpatroon aanleiding had dienen te zijn voor het reparatiebedrijf om
nader onderzoek te doen. Nu zij dat blijkbaar niet gedaan had, was de conclusie
gerechtvaardigd dat het reparatiebedrijf in strijd met haar zorgplicht
gehandeld heeft.
Nu het
garagebedrijf geen duidelijke initiatieven had genomen of deadlines had gesteld
en ook niet eerder een (onafhankelijke) expert had ingeschakeld voor nader
onderzoek, kon de schade aan de auto door de korte ritten en het stationaire
draaien ontstaan. Het reparatiebedrijf was daarom aansprakelijk voor de daardoor
geleden schade.
Kort en
goed: bij terugkerende problemen met een auto kan het garagebedrijf niet
volstaan met slechts symptoombestrijding, maar dient zelf actief op zoek te
gaan naar de dieper liggende oorzaak. Doet het garagebedrijf dat niet, en
‘loopt de motor in de soep’, dan is zij daarvoor aansprakelijk te houden.