Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:10391) heeft op 3
december 2019 weer eens bevestigd dat het zomaar de spreekwoordelijke pen uit
de hand laten vallen door een werknemer juridisch niet zomaar past.
Indien een werknemer, zonder dat sprake is van een ontslag op staande
voet rechtvaardigende dringende reden, de arbeidsovereenkomst met de werkgever
per direct beëindigt (en dus geen opzegtermijn in acht neemt), is deze jegens
zijn of haar werkgever schadeplichtig.
Ook een werknemer dient bij ontslag in beginsel (dus) de wettelijke
opzegtermijn in acht te nemen. Doet hij of zij dat niet, dan kan de werknemer
worden aangesproken de schade die daardoor door de werkgever wordt geleden te
vergoeden.
De omvang van die schade wordt volgens de wet gefixeerd op het bedrag
van het (bruto) loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst had moeten
voortduren vanaf het moment van opzegging tot het moment waarop de
arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging had moeten voortduren.
Overigens kan de kantonrechter die schade matigen, indien de
kantonrechter dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Deze
matigingsbevoegdheid is echter beperkt, in die zin dat het schadebedrag, indien
verschuldigd, niet tot minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie
maanden kan worden beperkt.
Kort en goed: bij het beëindigen van de arbeidsrelatie zonder dringende reden dient de werknemer ook middels het in acht nemen van de wettelijk voorgeschreven opzegtermijn zich het belang van zijn of haar werkgever aan te trekken.