Rechter trekt streep door kosten bank bij derdenbeslag Indien onder een bank door een schuldeiser va...

Rechter trekt streep door kosten bank bij derdenbeslag

Indien onder een bank door een schuldeiser van een klant beslag wordt gelegd, brengt de bank in het algemeen kosten in rekening. Deze variëren vaak tussen € 80,00 en € 130,00 per rekeninghouder.

 

Recentelijk is de ING Bank N.V. ter zake die kosten op de vingers getikt (ECLI:NL:RBAMS:2020:923). De Rechtbank Amsterdam was van mening dat het beding waarop de ING Bank N.V. zich beriep, artikel 28 van de toepasselijke algemene bankvoorwaarden, een voor particulieren oneerlijk beding zou zijn. Zo oordeelt de rechter over dat artikel, dat luidt:

 

“28 Bijzondere kosten

28.1 Als de bank wordt betrokken bij een beslag, geschil of procedure tussen de cliënt en een derde, dan zal de cliënt de daaruit voor de bank voortvloeiende kosten (bijvoorbeeld rechtsbijstandskosten) volledig aan haar vergoeden.

28.2 Alle overige bijzondere kosten van de bank voortvloeiend uit de relatie met de cliënt komen voor rekening van de cliënt voor zover dit redelijk is.”

 

“Een dergelijk beding moet worden getoetst aan de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de richtlijn). Op grond van de bijlage bij deze richtlijn kan een beding dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, als oneerlijk beding worden aangemerkt (…).

 

Blijkens de Buitengerechtelijke Verklaring van 25 oktober 2018 heeft ING € 774,98 uitgekeerd aan de deurwaarder. Voor de procedure van beslaglegging heeft ING een bedrag van € 100,00 in rekening gebracht. ING heeft de in rekening gebrachte kosten van € 100,00 niet nader gespecificeerd. Het is dan ook onduidelijk welke kosten voor ING voortvloeien uit het beslag. Het beding in de algemene voorwaarden van ING waarop de kostenvergoeding gebaseerd is moet daarom als een oneerlijk beding als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn worden aangemerkt. De kantonrechter zal het beding dan ook vernietigen en de vordering van € 100,00 zal worden afgewezen.”

 

Overigens verschillen nu per bank vaak de in rekening gebrachte kosten bij een derdenbeslag. Aan die verschillen komt een einde, nu het wetsvoorstel herziening van het beslag- en executierecht in artikel 476a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de kosten voor het invullen van de verklaring derdenbeslag bij een besluit gemaximeerd worden. In het concept besluit staat een bedrag van € 80,00 te lezen.

 

Overigens is het de vraag of de kantonrechter in deze casus het wel bij het rechte eind heeft gehad. De bank mag immers niet slechter worden van het gelegde beslag, het zogenaamde ‘non peius beginsel’. Indien de bank de handlingkosten meer aannemelijk had gemaakt, was het oordeel op grond van dat beginsel wellicht anders geweest.