Veel werkgevers denken dat, indien een werknemer op staande voet terecht
wordt ontslagen, per definitie geen transitievergoeding verschuldigd is. Maar
sluit een ontslag op staande voet het verschuldigd zijn van een
transitievergoeding wel uit?
De Hoge Raad oordeelde op 30 maart 2018 dat uit de tekst van de wet niet
volgt dat geen transitievergoeding verschuldigd kan zijn bij het bestaan van
een dringende reden voor onverwijld ontslag (het ontslag op staande voet).
Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwz blijkt niet dat de
wetgever een transitievergoeding bij ontslag op staande voet heeft willen
uitsluiten.
In de memorie van toelichting valt weliswaar te lezen:
“Wel vervalt bij ernstige
verwijtbaarheid van de werknemer – en dus ook bij een ontslag op staande voet –
de aanspraak van deze werknemer op de transitievergoeding.” (Kamerstukken II
2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 50).
Die passage berust evenwel
klaarblijkelijk op de veronderstelling dat ontslag op staande voet altijd
gepaard gaat met ernstige verwijtbaarheid. Die veronderstelling is echter,
zoals blijkt uit het later bij de parlementaire behandeling opgemerkte, niet
juist (zie hiervoor in 4.3.4). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwz
als geheel gelezen, kan worden afgeleid dat de wetgever de verschuldigdheid van
een transitievergoeding heeft willen laten afhangen van ernstige
verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer, en dat de wetgever – indien
ernstige verwijtbaarheid ontbreekt – ook bij een rechtsgeldig ontslag op
staande voet toekenning van een transitievergoeding mogelijk heeft geacht. Dit
blijkt in het bijzonder uit de Nota naar aanleiding van het verslag
(Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 7), waarin op p. 131 het volgende is
vermeld:
“Wat betreft de vraag over een
dringende reden in combinatie met geen verwijtbaarheid van de werknemer en het
wel/niet verschuldigd zijn van de transitievergoeding, luidt het antwoord dat
in die situatie uiteraard een transitievergoeding verschuldigd is.”
Dit citaat gaat echter volgens de Hoge Raad uit van een verkeerde
veronderstelling.
Kort en goed: de Hoge Raad is van mening dat niet is uitgesloten dat een
werknemer die rechtsgeldig op staande voet is ontslagen, toch recht heeft op
een transitievergoeding. De rechter zal daarom, indien hij van oordeel is dat
sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, de aanspraak
van de werknemer op een transitievergoeding afzonderlijk moeten beoordelen.