Binnen het strafrecht is ‘onrechtmatig
verkregen bewijs’ een bekend begrip. Ook in civiele zaken, zoals bijvoorbeeld
arbeidsrechtzaken, speelt regelmatig de vraag hoe bewijs is verzameld.
Als er in het civiele recht sprake is
van onrechtmatig verkregen bewijs, heeft dat in de meeste gevallen te maken met
een schending van het recht op privacy, onder meer vastgelegd in de grondwet en
de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Ook bijvoorbeeld de
wettelijke norm van goed werkgeverschap speelt een rol bij bescherming van
privacy van werknemers. Denk bijvoorbeeld aan het stiekem filmen van werknemers
of het volgen, bijvoorbeeld door de e-mailbox of telefoongegevens te doorzoeken
zonder toestemming van de werknemer of het onderscheppen van
whatsappberichtjes.
Van een afstand beschouwd toetst een
rechter om te beoordelen of bewijs rechtmatig is verkregen aan een aantal
voorwaarden: er moet een grondslag zijn in de zin van de AVG om bewijs te
verzamelen en daarmee persoonsgegevens te verwerken. Het onderzoek moet een
duidelijke reikwijdte hebben en zich beperken tot wat noodzakelijk en
proportioneel is. Ook speelt daarbij een rol de plek waar het bewijs gevonden
is. Degene die het betreft moet over de verwerking van de persoonsgegevens voor
het onderzoek verder geïnformeerd worden.
Als bewijs rechtmatig verkregen is, dan
zal de rechter dat bewijs in principe volledig meenemen in zijn of haar
overweging. Het tegendeel is echter niet altijd het geval. Zelfs als bewijs
onrechtmatig verkregen is, kan een rechter daarmee rekening houden. Uit de wet
volgt namelijk dat het aan de rechter is om het bewijs te waarderen, tenzij
anders is bepaald, de zogenaamde ‘vrije bewijsleer’. De vrije bewijsleer gaat
er vanuit dat de kracht van het bewijs afhangt van ‘de omstandigheden van het
geval’.
Het maatschappelijk belang om de
waarheid boven tafel te krijgen weegt dan ook zwaar.
Alleen bij bijkomende omstandigheden kan
de rechter het onrechtmatig verkregen bewijs volledig links laten liggen. Zulke
bijkomende omstandigheden kunnen aan de orde zijn bij een ernstige langdurige
schending van de privacy, die niet in verhouding staat tot het belang van
degene die het bewijs dient te leveren.
Dat zelfs onrechtmatig verkregen bewijs
kan meewegen is vanzelfsprekend geen vrijbrief.
Onrechtmatig verkregen bewijs kan immers
de nodige negatieve gevolgen voor het overige hebben. Denk bijvoorbeeld aan een
klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens of het vorderen van schadevergoeding
wegens privacyschending. Bij arbeidsrechtzaken kan ook het onrechtmatig
verkregen bewijs worden meegenomen bij de beoordeling of de werknemer recht
heeft op een billijke vergoeding (of niet).
Kort en goed: bij voorkeur dienen stellingen
met rechtmatig verkregen bewijs aangetoond te worden. De gedachte dat
onrechtmatig verkregen bewijs in civiele zaken ‘per definitie’ terzijde wordt
geschoven is echter niet juist.