Op 7 november 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld of een bank als pandhouder aansprakelijk was voor een onrechtmatige executie door een curator terzake een aan haar verpande vordering.
Deze curator executeerde een vonnis, dat later in hoger beroep werd vernietigd (lees: teruggedraaid). Het Gerechtshof was in die zaak van mening dat de bank, anders dan de Rechtbank eerder meende, niet aansprakelijk kon worden gehouden. Daarbij speelde met name een rol, dat de bank weliswaar beschikte over een stil pandrecht ter zake vorderingen die gefailleerde op derden had, maar dat pandrecht niet openbaar gemaakt had.
De bank was dan ook niet inningsbevoegd ter zake die vordering; de curator was dat wel. Dit had ook tot gevolg dat, anders dan door deze door de curator ‘besprongen’ derde was gesteld, de betaling die hij had gedaan aan de curator niet was doorbetaald aan de bank, maar in de boedel was gevloeid. Dit terwijl deze derde stelde dat de bank met de curator zou zijn overeengekomen dat de curator de vordering ten behoeve van de bank zou incasseren tegen een beloning van € 30.000,00 en 25% van de opbrengst. Volgens deze derde had de bank erop dienen toe te zien dat de curator op zorgvuldige wijze zou omgaan met de belangen van deze derde, maar dit zou hebben nagelaten. De bank heeft in deze procedure het standpunt ingenomen dat zij niet op de hoogte was van het overleg dat tussen de curator en deze derde heeft plaatsgevonden over de executie en het eventueel stellen van een bankgarantie. Ook overigens heeft de bank, zo meende zij, geen verplichting actief toe te zien op het doen en laten van de curator ter zake van deze executie. Een dergelijke verplichting had die bank, aldus het Gerechtshof, niet, ook niet indien zij met de curator afspraken had gemaakt over de verdeling van het geïnde.
Het Gerechtshof trekt een streep door de aansprakelijkstelling van de bank. De Rechtbank dacht daar in eerste instantie (dus) anders over.
Gezien het bovenstaande blijkt maar weer eens dat in de praktijk vaak getracht wordt bij de partij ‘met diepe zakken’, de bank, uit te komen. De curator, welke aansprakelijk was gesteld en volgens de Rechtbank ook kon worden gehouden, bood immers geen verhaal. Indien in die procedure wel was komen vast te staan dat de curator namens de bank als pandhouder inde, dan was het oordeel van het Gerechtshof wellicht anders geweest. Ook in faillissement is het dan ook zaak dat de bank als pandhouder de vinger aan de (executie)pols houdt.