De Hoge Raad heeft op 5 april 2019 zich uitgelaten over het juridische
begrip kwade trouw zoals bedoeld in artikel 6: 205 BW. Daarvan is pas sprake
als de ontvanger wist of vermoedde dat de betaling niet verschuldigd was. De
vraag of de ontvanger te kwader trouw was, moet bepaald worden aan de hand van
de subjectieve kennis van de ontvanger ten tijde van het ontvangen van de
betaling.
De juridische kwalificatie van ontvanger te kwader trouw (of niet) is
van belang voor het antwoord op de vraag vanaf wanneer de wettelijke rente
verschuldigd is.
Ondanks het feit dat in eerste instantie wellicht het onderstaande een
zeer hoog juridisch gehalte in zich heeft, is de reikwijdte een
bedrijfseconomische. Het door de Hoge Raad gebezigde uitgangspunt stimuleert
partijen in het economisch verkeer immers oog voor elkaars belangen te hebben
en ten onrechte betaalde bedragen op korte termijn terug te storten.
Wat was het geval?
In 2001 is tussen Dexia en een consument een effectenleaseovereenkomst
gesloten. Deze overeenkomst is door de echtgenote van die consument vernietigd,
omdat zij geen toestemming had gegeven voor het maken van een dergelijke
afspraak. Daarom moet Dexia de door de consument betaalde bedragen
terugbetalen. Is Dexia in verzuim met de nakoming van die terugbetalingsverplichting,
de zogenaamde ongedaanmakingsverbintenis, dan is zij wettelijke rente over de
bedragen verschuldigd.
Normaal gesproken is volgens de hoofdregel van artikel 6: 82 lid 1 BW
het verzuim ingetreden wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij
schriftelijke aanmaning waarbij aan hem een redelijke termijn voor de nakoming
wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Indien Dexia echter
‘te kwader trouw’ was bij de ontvangst van de betalingen, dan begint de
wettelijke renteteller te tikken zonder ingebrekestelling.
Dexia klaagt in cassatie dat het Gerechtshof heeft miskend dat van
kwade trouw in bovengenoemde zin pas sprake is, als Dexia bij ontvangst van de
betaling wist of vermoedde dat deze niet verschuldigd was. De Hoge Raad is het
met Dexia eens.
De Hoge Raad stelt voorop dat van kwade trouw in de zin van artikel 6:
205 BW pas sprake is als de ontvanger wist of vermoedde dat de betaling niet
verschuldigd was. Dat moet worden bepaald aan de hand van de subjectieve kennis
van de ontvanger ten tijde van de ontvangst van de betaling. Voor kwade trouw
is niet voldoende dat de ontvanger (objectief) behoorde te weten dat de
betaling niet verschuldigd was. Ook is niet genoeg dat de ontvanger
(subjectief) twijfelde over de verschuldigdheid van de betaling.
Overigens merkt de Hoge Raad nog op dat van subjectieve kennis (die
vereist is voor kwade trouw in bovengenoemde zin) wel sprake kan zijn, voordat
de overeenkomst zelf is vernietigd. De omstandigheden waaronder een
overeenkomst is aangegaan kunnen de kans op vernietiging zodanig groot maken
dat subjectieve kennis van onverschuldigdheid van daaruit voortvloeiende
betalingen kan worden aangenomen. Of anders gezegd: indien een partij op haar
klompen kan aanvoelen dat ten onrechte is betaald, gaat de renteteller in
beginsel tikken op het moment van ontvangst van de betaling. Die betaling moet
dan ook per omgaande worden rechtgezet.