Vaak spreken
contractspartijen af dat degene die tekort schiet in de nakoming van de
gemaakte afspraken een boete moet betalen. Omdat de hoogte van de verschuldigde
boete vaak los staat van de daadwerkelijk geleden schade, leidt dit vaker tot
scheve situaties. De vraag is dan ook of een rechter de ruimte heeft
gedeeltelijk een streep door zo een boete te trekken.
De Hoge Raad
heeft op 16 februari 2018 een oordeel over deze matigingsbevoegdheid gegeven.
De Hoge Raad
geeft daarbij aan dat, hoewel partijen gebonden zijn aan een
boetebedingafspraak, de rechter deze boete kan matigen. Deze bevoegdheid staat
in de wet, omdat over de inhoud van een boetebeding meestal niet of nauwelijks
wordt onderhandeld en de bedongen boete niet zelden de schuldeiser onevenredig
bevoordeelt. De matigingsbevoegdheid moet door de rechter echter wel
terughoudend worden toegepast om te voorkomen dat het boetebeding haar
aansporende werking verliest.
De vraag is
dan ook wanneer een rechter mag overgaan tot matiging. In het verleden
oordeelde de Hoge Raad al dat dit pas mag als toepassing van het boetebeding in
de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar
resultaat leidt. Daarbij moet volgens de Hoge Raad niet alleen in het
achterhoofd worden gehouden de verhouding tussen de werkelijke schade en de
hoogte van de boete, maar ook de aard van de overeenkomst, de inhoud en de
strekking van de afspraak en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Dus
pas bij een buitensporig resultaat mag worden gematigd. Een van de aspecten die
de rechter daarbij dient te beoordelen is de wanverhouding tussen de boete en
de schade. Dit echter niet het enige wat de rechter dient mee te nemen in zijn
of haar oordeel. Volgens de Hoge Raad had het Gerechtshof in bovengenoemde zaak
op de juiste wijze van haar matigingsbevoegdheid gebruik gemaakt. Zo oordeelt
de Hoge Raad:
“Het hof heeft, in navolging van de
rechtbank, geoordeeld dat de toepassing van het boetebeding tot een
buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Zijn oordeel dat er
grond is voor matiging berust op de door het hof in hun onderlinge samenhang in
aanmerking genomen omstandigheden dat Protec de overeenkomst heeft opgesteld,
dat zij de hoogte van de boetes heeft bepaald en dat daarover niet is
onderhandeld, dat Protec niet heeft aangegeven op grond waarvan zij de hoogte
van de wel erg hoge boetes heeft bepaald, dat de verbeurde boetes buitensporig
hoog zijn in verhouding tot de werkelijk geleden schade, dat de overtredingen
door Easystaff slechts enkele incidenten betreffen die in het begin van de
contractsperiode hebben plaatsgevonden en dat sindsdien geen andere
overtredingen hebben plaatsgevonden, en dat de bedoeling van de overeenkomst is
om Protec te beschermen tegen concurrentie en dat de beboete handelingen niet
tot verlies van klanten hebben geleid.”
Kort en
goed: hoewel een verschil tussen de geleden schade en de hoogte van de
verbeurde boete(s) op zichzelf niet voldoende is voor matiging, is dit wel een
omstandigheid van belang bij de toepassing van de matigingsbevoegdheid van de
rechter. Verder blijkt uit bovengenoemd arrest dat door de rechter,
gebruikmakend van de matigingsbevoegdheid, een eventuele boete bij een buitensporig
resultaat aanzienlijk kan worden gematigd. De rechter moet matigen tot een
bedrag dat niet meer klaarblijkelijk onbillijk is.