Geen opbrengstbelang, toch executie? Moet een beslaglegger afzien van executie, indien hij daarbij g...
Website     |     Nieuws     |     Contact

Geen opbrengstbelang, toch executie?

Telefoon
0313 71 20 20

E-mail
info@advocatenkantoor-dka.nl
Website
www.advocatenkantoor-dka.nl

Geen opbrengstbelang, toch executie?

Moet een beslaglegger afzien van executie, indien hij daarbij geen rechtstreeks opbrengstbelang heeft?

 

In het verleden werd die vraag vaak met “ja” beantwoord.

 

Zo oordeelde de voorzieningenrechter van de toenmalige Rechtbank Breda op 23 december 1985:

“uitgesloten moet worden geacht dat het onroerend goed bij openbare verkoop meer zal opbrengen dan het beloop van de hypothecaire schuld. De thans te realiseren koopprijs bij onderhandse verkoop is hoger dan de bij openbare verkoop te verwachten opbrengst. De Ontvanger heeft geen recht op betaling boven de hypotheekhouder, noch enig eigen belang bij een executoriale verkoop. De ontvanger maakt jegens eiser misbruik van zijn recht door hem te beletten zijn onroerend goed tegen een zo gunstig mogelijke prijs te verkopen.”

In dezelfde zin bijvoorbeeld Rechtbank Breda, 9 september 1985, KG 1985 nr. 287:

“Onder deze omstandigheden moet de weigering van Ferrara het beslag op te heffen, onrechtmatig ten opzichte van Bresson geoordeeld worden, daar het beslag door handhaving ervan zonder enig vooruitzicht op opbrengst uit executie en dus uitsluitend om de beslagene te hinderen gebruikt wordt voor andere doeleinde dan waarvoor beslaglegging door de wetgever is toegestaan.”

 

In soortgelijke zin de uitspraak van de Rechtbank Zwolle van 9 mei 1979 (NJ 1981, 528) en de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 25 oktober 1984 (NJ 1985, 299).

 

Deze uitspraken hebben allen dezelfde strekking, namelijk een veroordeling tot opheffing van het beslag wegens misbruik van recht, onredelijkheid of onrechtmatigheid.

 

Inmiddels lijkt een iets andere wind te waaien.

 

Dit blijkt bijvoorbeeld uit een vonnis van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 januari 2018.

 

In dat geval wenste een schuldeiser, wiens vordering in eerste instantie bij de Rechtbank was toegewezen, ondanks een lopende hoger beroepprocedure, ‘door te pakken’. De schuldenaar was het met dat vonnis niet eens. Ook stelde deze dat executie van de inventariszaken, de bedoeling van de schuldeiser, deze niets zou brengen. Niet alleen had de financierende bank daarop een pandrecht verkregen, zodat de bank op de opbrengst voor zou gaan, maar had ook de Belastingdienst beslag op diezelfde zaken gelegd. Ook de Belastingdienst zou voorgaan bij de verdeling van de opbrengst van die inventariszaken.

 

Geldelijk had de schuldeiser aan executie (dus) niets.

 

De rechter was echter van mening dat de schuldenaar niet of onvoldoende gesteld had, dat het door hem gewraakte vonnis op een feitelijke of juridische misslag berust. Daarnaast is de voorzieningenrechter van mening dat de omstandigheid dat de executie niet tot een voldoende opbrengst zal leiden, niet in de weg staat dat de schuldenaar daardoor een beweegreden ziet om executie te voorkomen door op andere wijze voor voldoening van de schuldeiser zorg te dragen of met deze een betalingsregeling overeen te komen. Dat aspect vormde, aldus deze rechter, een gerechtvaardigd belang voor de schuldeiser bij de executie.

 

Het bovenstaande van een afstand beschouwd lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat de hoop dat ‘door hoge druk alles vloeibaar wordt’, ondanks het ontbreken van een geldelijk belang bij de executie zelf, een in rechte steeds meer te respecteren belang wordt.

 

Kort en goed: het enkele feit dat een executie geen rechtstreeks geldelijk belang dient, brengt niet (meer) per definitie met zich dat een dergelijk executietraject niet meer bewandeld mag worden.