Heeft
de echtgenote van een directeur grootaandeelhouder (DGA) een rechtsgeldig
hypotheekrecht gevestigd op de echtelijke woning ten behoeve van de
verplichtingen van de vennootschap waar haar man DGA van is? Dat is de vraag
waar het om draait in een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei
2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1956).
In
deze zaak verstrekte een bank een lening aan een B.V. waarvan de man enig
aandeelhouder en bestuurder was. De grondslag hiervoor was een offerte (financieringsvoorstel)
die alleen was gericht aan de B.V. ter attentie van de man. Tot zekerheid voor
deze zakelijke financiering verlangde de bank een hypotheekrecht op de
echtelijke woning, zo stond in de offerte te lezen. Deze woning behoorde in
gezamenlijke eigendom toe aan de man en zijn echtgenote. De offerte is noch
door de man noch door de vrouw ondertekend (lees: aanvaard).
Wel
verschenen zij beiden bij de notaris om de hypotheekakte te tekenen. In die
akte stond dat zij met de bank zijn overeengekomen dat zij een hypotheekrecht
vestigen op hun woning tot zekerheid van henzelf en de vennootschap van de man
en dat zij ter uitvoering van deze afspraak aan de bank hypotheek verlenen.
Als
de B.V. failliet gaat, wil de bank haar vordering op de vennootschap verhalen
door het woonhuis te veilen. De man en de vrouw maken hiertegen bezwaar omdat de
bank in ieder geval niet met de vrouw is overeengekomen een hypotheekrecht te
vestigen op het woonhuis voor de schulden van de B.V. Zij dacht dat het
hypotheek diende tot zekerheid voor bestaande en toekomstige persoonlijke
borgstellingen voor de zakelijke financiering van de bank, zoals dat ook bij
twee eerdere hypotheekrechten het geval was geweest.
Omdat
de bank niet kan aantonen dat de echtgenote heeft ingestemd met de offerte en
dus met de aanvaarding van het verstrekken van een hypotheekrecht ten behoeve
van de B.V. (derdenhypotheek), concludeert het gerechtshof dat er geen sprake is
van een rechtsgeldige titel (een geldige juridische reden voor het verstrekken
van dit hypotheekrecht). Voor het vestigen van een hypotheekrecht is nl. niet
alleen de inschrijving van een notariële hypotheekakte vereist (art. 3:260 BW),
maar ook een geldige titel tussen de hypotheekgever en de hypotheekhouder,
naast beschikkingsbevoegdheid van de hypotheekgever. Behoort het
hypotheekobject in gemeenschap toe aan twee personen, dan zijn zij slechts
tezamen beschikkingsbevoegd en moeten zij beiden partij zijn bij de titel en de
vestigingsakte.
Nu
de bank niet kan bewijzen dat de echtgenote partij was bij de
financieringsofferte, vernietigt het gerechtshof, anders dan de rechtbank die
de bank gelijk gaf, het hypotheekrecht vanwege het ontbreken van een geldige
titel. Dit ondanks het feit dat de vrouw in de hypotheekakte had verklaard dat
zij met de bank was overeengekomen dat hypotheek gevestigd zou worden.
In
beginsel levert een hypotheekakte tussen partijen dwingend bewijs op van de
waarheid van wat partijen daarin hebben verklaard (art. 157 lid 2 Rv). Echter,
het is mogelijk tegenbewijs te leveren, zoals hier is gebeurd. Ondanks de
bewoordingen van de notariële akte blijft het dus oppassen geblazen bij het
verkrijgen van een hypotheekrecht en moet de hypotheekgever niet alleen de
hypotheekakte ondertekenen, maar ook uitdrukkelijk instemmen met de daaraan ten
grondslag liggende rechtsverhouding.