Indien in de
arbeidsovereenkomst geen of geen geldig concurrentie- of relatiebeding is
opgenomen, mag een werknemer zijn voormalig werkgever beconcurreren, zo luidt
de hoofdregel. Maar die vrijheid is niet onbeperkt.
Al in 1955 sprak
de Hoge Raad zich in het arrest Boogaard/Vesta (ECLI:NL:HR:1955:47) daarover uit.
Recent heeft de
Rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 24 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:10088)
nog eens op die 65 jaar oude uitspraak gewezen en getoetst aan de criteria uit
dat arrest.
Volgens dat
arrest is sprake van onrechtmatige concurrentie, indien:
“Het stelselmatig en substantieel afbreken
van het duurzame bedrijfsdebiet van de gewezen werkgever met gebruikmaking van
kennis en gegevens die de ex-werknemer bij de voormalige werkgever
vertrouwelijk heeft verkregen.”
Hoe beter de
gang van zaken aansluit bij bovengenoemde norm, hoe sneller onrechtmatige
concurrentie in de praktijk wordt aangenomen. Schoolvoorbeelden daarbij zijn
het afhandig maken van klanten of personeel van de voormalige werkgever, het
doen van voordelige aanbiedingen ten opzichte van producten of diensten van de
voormalige werkgever of het voorbereiden van concurrentie tijdens het
dienstverband bij de voormalige werkgever. Onrechtmatige concurrentie mag niet
en daar kan de oud-werkgever dan ook een stokje voor steken.
Ondanks het
feit dat niet altijd een non-concurrentie- of relatiebeding nodig is, om
handelen van een (ex-)werknemer te stoppen, is het be- en afspreken van
duidelijke non-concurrentie- en relatiebedingen vanzelfsprekend verstandig. In
een eventuele procedure zonder een dergelijke afspraak moet goed beslagen ten
ijs gekomen worden om de stelling te kunnen bewijzen dat daadwerkelijk
bovengenoemde norm wordt overschreden. Wordt die norm met voeten getreden, dan
kan daar ook zonder non-concurrentie- of relatiebeding in rechte tegen worden
opgetreden.