Een gedaagde partij die door de rechter is veroordeeld (bijvoorbeeld om
de eisende partij een bedrag te betalen) gaat vaak in hoger beroep om die
eerste voor de gedaagde partij niet passende uitspraak ongedaan te maken. Als
in het eerste vonnis door de rechter is verklaard dat deze uitvoerbaar bij
voorraad is, is het goed om te weten dat de eisende partij in beginsel
gerechtigd is om ook tijdens het hoger beroep de toegewezen vordering alvast te
innen. Uitvoerbaar bij voorraad betekent namelijk zoveel als dat een vonnis
geëffectueerd mag worden, zelfs als de mogelijkheid bestaat dat de procedure in
hoger beroep een andere uitkomst zal hebben.
Bij verstekzaken, zaken waarbij de gedaagde partij zijn of haar
standpunt niet eens aan de rechter heeft verteld, is dit in beginsel niet
anders.
Onder bepaalde omstandigheden kan echter aan de rechter gevraagd worden
om de tenuitvoerlegging van een uitvoer bij voorraad verklaard vonnis te
schorsen.
De Hoge Raad heeft alweer in 1983 daarover een standaard arrest
gewezen, het arrest Ritzen / Hoekstra. In dat arrest heeft de Hoge Raad
geoordeeld dat de rechter de executie alleen mag staken als hij van oordeel is
dat de executant, gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, geen
in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn
bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, tot
tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Dat laatste zou overigens het
geval kunnen zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een
juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging van het
vonnis op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten
klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een zogenaamde noodtoestand
zal laten ontstaan, waardoor de tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Slechts onder bijzondere omstandigheden wordt bovengenoemde Ritzen /
Hoekstra-maatstaf genuanceerd. Zo heeft bijvoorbeeld de voorzieningenrechter
van de Rechtbank Oost-Brabant dit in het geval van een verstekvonnis in eerste
aanleg gedaan. Zeer recent volgde de voorzieningenrechter Maastricht
(RBLIM:2018:9930) dat voorbeeld. Die voorzieningenrechter oordeelde dat het
enkele feit dat het vonnis is gewezen zonder dat inhoudelijke verweer naar
voren is gebracht, niet betekent dat in een executiegeschil (alsnog) een
inhoudelijke toets dient plaats te vinden. Bij een dergelijk verstekvonnis kan
echter wel eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis de conclusie worden
getrokken dat naderhand is gebleken van feiten, die – waren zij eerder bekend
geweest – naar verwachting tot een andere uitspraak zou hebben geleid, omdat
immers in dergelijke zaken in beginsel de vordering en hetgeen daaraan ten
grondslag is gelegd slechts summierlijk wordt getoetst, doorgaans op eenzijdig
door de eisende partij aangevoerde gronden en zonder dat een zogenaamd
partijdebat heeft plaatsgevonden. Desondanks is het risico van niet verschijnen
bij een procedure groot.
Kort en goed: indien u het met een tegen u gepretendeerde vordering
niet eens bent, laat de boel dan niet de boel, maar reageer inhoudelijk!