Steeds vaker
worden de gevolgen van coronamaatregelen voer voor juridische discussie. Zo ook
in de geschillen welke leiden tot de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland
van 12 januari 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:150) en het arrest van het Gerechtshof
Amsterdam van 5 januari 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:16).
In de uitspraak
van de Rechtbank Noord-Holland vond de rechter reden tot wijziging van de oorspronkelijke
overeenkomst.
Wat was het
geval?
Een schoonmaakbedrijf
dat vanwege de eerste corona-lockdown in 2020 van de ene op de andere dag geen
werk meer had voor vijf krachten, kreeg toch een factuur van het uitzendbureau.
De rechter bepaalt dat beide partijen de helft van die kosten moeten dragen,
met aftrek van ontvangen NOW-steun.
De
lockdownmaatregelen tijdens de coronapandemie zijn volgens deze rechter een
onvoorziene omstandigheid zoals bedoeld in artikel 6:258 BW, hetgeen noopt tot
wijziging van de overeenkomst.
Ook het
Gerechtshof Amsterdam is van mening dat sprake is van onvoorziene
omstandigheden, welke het halveren van de oorspronkelijke franchise-fee
rechtvaardigen.
In lijn met
jurisprudentie in huurgeschillen overweegt het Gerechtshof in deze uitspraak
over de franchiseovereenkomst dat:
“In de mogelijkheid van de uitbraak
van een crisis als van deze omvang hebben partijen in de franchiseovereenkomst
niet voorzien of (kennelijk) beoogd te voorzien. Onjuist is om de gevolge
hiervan eenzijdig voor rekening en risico van Amstel (de franchisenemer) te
laten komen, een verdeling van dat risico (op de voet van 50/50) voor de
maanden waarin de vestiging Julianaplein geheel dan wel deels moest worden
gesloten vanwege door de overheid opgelegde coronamaatregelen, ligt meer voor
de hand.”
Ondanks het
feit dat bovengenoemde overweging van het Gerechtshof goed te volgen is, lijkt
niet onderdeel van de processuele discussie te zijn geweest dat de
franchisevergoeding al omzet gerelateerd werd berekend. Of anders gezegd: in
die berekening zat al een afslag op grond van gemiste omzet. Desondanks blijkt
uit dit arrest wel goed het doorsijpelende ‘sentiment’ daar waar het gevolgen
van coronamaatregelen (en de verdeling van gevolgen daarvan) betreft.
Hoewel een
beroep op onvoorziene omstandigheden in bovengenoemde zin niet exclusief is
voorbehouden aan partijen bij een huurovereenkomst, is hierover de afgelopen
jaren toch hoofdzakelijk in het kader van huurovereenkomsten geprocedeerd. Zo
langzaamaan lijkt echter dit ook in andere rechtsverhoudingen in het
achterhoofd te worden gehouden bij het vellen van een oordeel.