Doorstart zonder faillissement niet zonder aansprakelijkheidsrisico De Rechtbank Zeeland-West-Braban...
Website     |     Nieuws     |     Contact

Doorstart zonder faillissement niet zonder aansprakelijkheidsrisico

Telefoon
0313 71 20 20

E-mail
info@advocatenkantoor-dka.nl
Website
www.advocatenkantoor-dka.nl

Doorstart zonder faillissement niet zonder aansprakelijkheidsrisico

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar vonnis van 15 november 2017 bepaald dat een moedervennootschap, door tenuitvoerlegging van een veroordelend vonnis tegen een dochtervennootschap te frustreren, bestuurdersaansprakelijk werd. Wat was het geval?

 

De werkmaatschappij had schulden. De holdingvennootschap richt daarop vervolgens een nieuwe vennootschap op en laat de activa daarin overgaan. De koopprijs wordt vervolgens verrekend. De werkmaatschappij biedt nadien geen verhaal. Een dergelijk geval kan tot aansprakelijkheid van de bestuurder leiden.

 

De Rechtbank haalt in bovengenoemd vonnis de geldende jurisprudentie aan. Samengevat is dat als volgt:

“het uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de uit de overeenkomst of onrechtmatige daden voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid voor de bestuurder van de vennootschap. Daarvoor is nodig dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat zijn hogere eisen dan in algemeen het geval is bij onrechtmatigheid. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt is afhankelijk van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Ook indirecte bestuurders, dus uiteindelijke de natuurlijk personen die de handelingen feitelijk verrichten, kunnen via die norm aansprakelijk worden gesteld.”

 

Het bovenstaande werkt in het algemeen in twee ‘gevaltypen’ uit.

 

De eerste is de zogenaamde Beklamelnorm, waarbij een bestuurder weet of behoort te weten dat een vennootschap de schuld die wordt aangegaan niet binnen redelijke termijn zal kunnen voldoen, en desondanks de vennootschap de overeenkomst laat sluiten. De tweede, in bovengenoemde uitspraak met name relevante norm, is dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat “de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor optredende schade”.

 

De Rechtbank komt, bovengenoemd juridisch kader toepassend, tot het oordeel dat het leeghalen en verkopen van de activa uit de vennootschap onrechtmatig was, omdat op dat moment ondanks een slechte financiële situatie de positie van de vennootschap nog niet uitzichtloos was. Het wordt de bestuurders vervolgens zwaar aangerekend dat er geen gelden zijn binnengekomen door de activaverkoop, want er vond verrekening met een vordering de holding plaats. Door de verkoop van de activa is immers een situatie gecreëerd, zo meent de Rechtbank, met voorzienbare benadeling omdat de mogelijkheid voor verhaal van de vordering van schuldeisers daardoor is gefrustreerd.

 

Overigens heeft de Hoge Raad in het arrest Bosselaar q.q. / Interniber (Hoge Raad 22 mei 1992, NJ 1992, 526) al uitgemaakt dat voor het begrip “benadeling” niet alleen het directe effect van de aan te tasten rechtshandeling zelf bepalend is, lees: de hoogte van de koopprijs, maar ook de wijze van afwikkeling (lees: hoe er wordt betaald).

 

De les die hieruit getrokken kan worden is dat, in financieel zwaar weer situaties, het groepsvennootschappen als schuldeiser ‘voortrekken’ een verhoogd aansprakelijkheidsrisico met zich brengt. Bij lezing van deze uitspraak valt op dat de Rechtbank de lat voor aansprakelijkheid niet heel hoog legt. De gang van zaken is deze rechter, zo bestaat de indruk bij lezing van dat vonnis, ‘in het verkeerde keelgat geschoten’.