Bij
afwikkeling van faillissementen krijgt (mogelijke) fraude steeds meer aandacht.
Zo heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 7 december 2017 een (voormalig)
bestuurder van een rechtspersoon veroordeeld voor het niet deugdelijk nakomen
van de boekhoudverplichting, toen deze die op verzoek van de curator niet in
ongeschonden staat tevoorschijn kon brengen. Daardoor is de afwikkeling van het
faillissement bemoeilijkt, omdat de curator is gehinderd in de vaststelling van
de rechten en verplichtingen van de failliete rechtspersoon. De curator werd
daardoor ook gehinderd in zijn onderzoek naar de vraag of deze bestuurder al
dan niet gelden aan de gefailleerde rechtspersoon had onttrokken. Het Gerechtshof
legde een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op. Daarmee onderstreepte het
Gerechtshof de ernst van het bewezen verklaarde aan de ene kant, wordt deze
strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten
aan de andere kant.
Overigens
heeft deze (voormalige) bestuurder gepleit om vrijgesproken te worden. Kort
gezegd voerde hij daarbij aan dat hij als bestuurder van de gefailleerde
rechtspersoon wel degelijk administratie heeft gevoerd en de laptop met daarop
de gevoerde administratie van de rechtspersoon aan de curator heeft afgegeven.
Tot meer was hij niet gehouden, zo was hij van mening. Niet in geschil is dat
de curator van hem ook daadwerkelijk een gecrashte laptop heeft ontvangen. Het
lag echter, aldus het Gerechtshof, op zijn weg om als bestuurder van de
vennootschap ervoor zorg te dragen dat de gevoerde en bewaarde administratie
altijd beschikbaar c.q. raadpleegbaar was. Gelet op de storingsgevoeligheid van
een digitaal gevoerde en bewaarde administratie had hij van de digitaal
opgeslagen administratie dan ook regelmatig een back-up dienen te (laten)
maken. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij zich schuldig gemaakt aan de
overtreding van artikel 342 onder 3 van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel
luidt: “Aan bestuurder van een
rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn,
dan niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek omschreven verplichtingen en dat de gegevensdragers die ingevolge die
artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn
gebracht.”
Overigens
zou het, los van het strafrechtelijke aspect, ook nog zo kunnen zijn dat het
niet voldoen aan deze verplichtingen de bestuurder ook civielrechtelijk kan
opbreken.
Kort en
goed: indien de administratie ‘slechts’ digitaal wordt gevoerd, is het
belangrijk periodiek een back-up te (laten) maken. Ook is het verstandig af en
toe te (laten) controleren of met die back-up de administratie daadwerkelijk
ongeschonden reproduceerbaar is. De mogelijke gevolgen van het niet kunnen
overleggen van de administratie in een faillissement zijn immers, zie
hierboven, vergaand.