De Rechtbank
Limburg, zittingsplaats Roermond, trok bij vonnis van 29 november 2017 een
streep door de verplichtingen van de borg. De rechter was van mening dat de
bank onvoldoende duidelijk had gemaakt wat nog aan haar betaald diende te
worden. Wat was er aan de hand?
De ING Bank
N.V. heeft met de onderneming van een borg, een besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid, de hoofdschuldenaar, een overeenkomst met een
rekening-courantfaciliteit tot € 235.000,00 gesloten. Bij borgakte van 4
april 20016 heeft die bank met gedaagde een borgtochtovereenkomst gesloten,
waarbij de borg zich tot een maximumbedrag van € 25.000,00 voor de
schulden van de hoofdschuldenaar aan de ING Bank N.V. meeverbond.
Toen de
hoofschuldenaar, de onderneming, de afspraken richting de bank niet nakwam,
beëindigde die bank de kredietrelatie. Vervolgens maakte de ING Bank N.V. het
middels een hypotheekrecht verbonden bedrijfspand van de onderneming en de
verpande verzekeringspolis te gelde. De opbrengst is gebruikt ter aflossing van
de schuld bij de ING Bank N.V. Die bank spreekt vervolgens de borg voor de
restschuld aan. Het komt tot een procedure, omdat het de bank niet lukt met de
borg passende betaalafspraken te maken. In die procedure verweert de borg zich
met de stelling dat de hoogte van de vordering niet zou kloppen.
De rechter
vindt dat op de ING Bank N.V. de stelplicht – en indien aan de orde – de
bewijslast rust van haar stellingen. Wie stelt, moet bewijzen, zo luidt immers de
hoofdregel in een procedure. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de ING
Bank N.V. niet voldaan aan deze stelplicht. De rechter vindt dat de restschuld
waarop de borgtochtovereenkomst ziet niet kan worden vastgesteld, waardoor de
rechter een streep door de verplichting van de borg trekt. De Rechtbank is van
oordeel dat het op de weg van de bank lag om haar stellingen met voldoende
concrete feiten te omkleden, omdat alleen dan een wederpartij zich voldoende
kan verweren. Volgens de Rechtbank had de bank onvoldoende achtergrond
geschetst bij haar stellingen. De vordering was in de visie van deze rechter te
algemeen geformuleerd en de bank had alleen een bedrag aan restschuld genoemd
en dat bedrag verder niet gespecificeerd.
Het bovenstaande
voorbeeld leert dat het enkel verwijzen naar de bewijskracht van de
bankadministratie, in artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden is immers te
lezen:
“Wij administreren de rechten en
verplichtingen die u heeft of zal hebben in uw relatie met ons. Hieraan worden
wettelijk hoge eisen gesteld. Onze administratie geldt in relatie met u als
volledig bewijs, maar uiteraard mag u aantonen dat dit bewijs niet klopt”,
dus niet altijd de lading dekt. Of anders gezegd: indien een borg de hoogte van
de vordering van de hoofdschuldenaar betwist, dan is het raadzaam uitgebreid
bij het inleidende oproepingsbericht, voorheen de dagvaarding geheten, in te
gaan en een borg kan dus baat hebben bij het betwisten van de hoogte van de
vordering van de ‘echte’ klant, de hoofdschuldenaar.