Het Gerechtshof Den Bosch heeft recentelijk arrest gewezen in een zaak,
waarbij de curator bestuurders aansprakelijk hield door ondanks het ontbreken
van financiering toch te besluiten om met een school van start te gaan en de
daarvoor noodzakelijke financiële verplichtingen aan te gaan. Het Gerechtshof
vindt, anders dan overigens de Rechtbank in eerdere instantie, dat het bestuur
daarmee een onverantwoord groot risico genomen heeft dat de school haar
financiële verplichtingen jegens haar toeleveranciers niet zou kunnen nakomen.
Het Gerechtshof komt dan ook tot het oordeel dat sprake was van onbehoorlijk
bestuur, met alle aansprakelijkheidsgevolgen van dien.
In plaats van echter te verwijzen naar de Beklamelnorm, op grond van
die norm kan een bestuurder in beginsel aansprakelijk gehouden worden, indien
hij (of zij) bij het aangaan van de verplichtingen wist of behoorde te weten
dat de verplichtingen daaruit voortvloeiende niet binnen redelijke termijn
zouden kunnen worden nagekomen, verwijst het Gerechtshof naar een arrest van 2
maart 2007 (Holding Nutsbedrijf Westland). Zij stelt voorop dat op grond van
artikel 2:9 lid 1 BW elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot
een behoorlijke taakvervulling.
Voor aansprakelijkheid wegens onbehoorlijk bestuur is op voet van
laatstgenoemd artikel vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan
worden gemaakt. Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden
beoordeeld naar aanleiding van alle omstandigheden van het geval, waaronder de
aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de taakverdeling
binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de
gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde
van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de
zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak
berekend is en deze nauwgezet vervult. Deze maatstaf voor aansprakelijkheid
vindt ook toepassing bij beoordeling van de vraag of sprake is van een
onrechtmatige daad die is begaan door een bestuurder bij de vervulling van zijn
taak, aldus laatstgenoemd arrest.
De onbehoorlijke taakvervulling en het onrechtmatig handelen van het
bestuur bestaat volgens de curator in bovengenoemde zaak in essentie uit het
namens de school aangaan van financiële verplichtingen, waarvan bij gebrek aan
zekerheid of reëel zicht op voldoende inkomsten voorzienbaar was dat deze niet
konden worden nagekomen. Het Gerechtshof komt dan ook tot de conclusie dat het
bestuur het besluit om met ingang van het toentertijd nieuwe schooljaar te
starten met een school heeft genomen in de wetenschap dat in dat schooljaar
niet, althans onvoldoende zou kunnen worden beschikt over de gebruikelijke
wijze van financiering van de primaire activiteit van de school, te weten het
geven van onderwijs, door ofwel bekostiging door de overheid, ofwel bekostiging
door particuliere ouderbijdragen of een combinatie daarvan.
Nu andere inkomsten zo onzeker waren, dat het bestuur daarvan niet de
reële verwachting heeft kunnen hebben dat deze in toereikende mate de aangegane
financiële verplichtingen zouden dekken, had dat hen ertoe dienen te bewegen
niet van start te gaan. Van het schoolbestuur had in dat opzicht dan ook meer
inzicht en een grotere zorgvuldigheid verwacht mogen worden, te meer nu, aldus
het Gerechtshof, de bekostiging door de overheid was misgelopen juist vanwege
het ontbreken van een leerlingenprognose en de daarmee gepaard gaande
onzekerheid over voldoende instroom. Het Gerechtshof neemt daarbij verder in
aanmerking dat de aard van de activiteiten van de school, te weten het
verzorgen van primair onderwijs, zich niet verdraagt met het nemen van grote
financiële risico’s zoals het bestuur deze heeft genomen.
De conclusie is dan ook geweest dat van onbehoorlijk bestuur sprake is,
waarvan de bestuurders een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt in de
zin van artikel 2:9 BW. De bestuurders zijn dan ook het spreekwoordelijke
haasje.
Kort en goed: indien financiering ontbreekt, en toch besloten wordt om
van start te gaan, wordt een groot risico genomen op, indien het niet loopt
zoals gehoopt, aansprakelijkheid in privé.